
Hoe het hiernamaals eruitziet? Bij De Nederlandse Opera gokt men op wit. Hagelwit. In samenwerking met VOCAALLAB en de Nederlandse Orkest- en Ensemble-Academie presenteerde de talentklas van het operagezelschap deze week haar eerste productie. In de Boekmanzaal van Het Muziektheater (voor de gelegenheid van top tot teen verpakt in wit folie) zetten zeven zangers, evenveel instrumentalisten en een jong meisje zich aan een raadselachtig ‘rituel de mort’. Zo luidt althans de ondertitel van Claude Viviers opera Kopernikus (1979) die op Romain Bisschofs lessenaar lag.
De Canadese componist die een blauwe maandag sonologie studeerde in Utrecht en daarna bij Stockhausen in de leer ging, koesterde een griezelige obsessie voor de dood. In het bijzonder voor zijn eigen einde. Exemplarisch is een passage uit Glaubst du an die Unsterblichkeit der Seele, waarin een anonieme ik-figuur nauwkeurig beschrijft hoe zijn moordenaar hem een dolk door het hart drijft. Ronduit luguber: het was de laatste scène die Vivier ooit op papier zou zetten. Korte tijd later werd hij in zijn Parijse appartement doodgestoken door een van zijn vele vluchtige minnaars.
Zo werd Claude Vivier in de nacht van 7 maart 1983 zelf tot een soort Agni, het jonge kind dat in Kopernikus aan gene zijde verzeild is geraakt. Ze wordt er vergezeld door een legertje ‘pelgrims van het tijdloze’ die haar op rituele klanken en imaginaire teksten (veel ‘Ka re nou ye ze na’) naar een plek van liefde en kosmische harmonie begeleiden. Tussendoor komt de geest van tovenaar Merlijn even buurten (‘Da gr da prr liou?’), roemt de ziel van Mozart de muziek van Orion, hoort men de onsterfelijke geliefden Tristan en Isolde bitterzoet weeklagen en raaskalt de Mayaanse Heer der Wateren over alle ooit gedachte filosofieën.
Kom bij Vivier niet om een helder verhaal. Als componist die het als zijn uitdrukkelijke taak zag om de geheimen van het universum bloot te leggen, had hij niet genoeg aan een gewiekste plot. In zijn wonderlijke muziektheater legt een logische dramaturgie het per definitie af tegen de bezwerende kracht van de rite en de oneindige verbeelding van de droom.
Gezien die hoge mate van mystieke abstractie is Kopernikus een gewaagde keuze voor een club jong muziektalent. Temeer daar het Nederlandse publiek nogal verwend is waar het de muziek van Vivier betreft. Daar hebben Reinbert de Leeuw en Pierre Audi wel voor gezorgd met hun wonderschone Vivier-monument Rêves d’ un Marco Polo.
Niettemin wisten de jonge musici onder Bisschofs leiding te overtuigen, daar veranderden een gortdroge akoestiek en zoemende airco niets aan. Viviers muziek is als een auditieve regenboog: veelkleurig maar altijd opgehangen aan een uniforme melodische lijn. Dat dubbelzinnige karakter vraagt om een haarscherpe balans tussen individu en collectief; tussen ingenieuze timbrefratsen (orgelende boventoonzang, fluitaureooltjes, hand-voor-de-mond-effecten, vreemde mixturen van klarinetten en viool) en een geest van eensgezindheid die als een gemeenschappelijke adem door de partituur trekt. Alleen dan krijgen Viviers noten die vreemde extatische gloed, die de luisteraar op de maat van een gonzende gong en subtiel aangewreven klankschalen een centimeter of wat boven de grond laat zweven.
Kopernikus is nog te zien op 18 en 19 april om 20:00 uur in de Boekmanzaal van het Muziektheater in Amsterdam.