
‘Er zijn weinig componisten die met hun muziek je leven kunnen veranderen', zo staat te lezen in het Holland Festival-programmaboekje over de Venetiaanse componist Luigi Nono (1924-1990). Met deze frase in het achterhoofd en de vraag in hoeverre Nono überhaupt nog van belang is voor de hedendaagse muziek - tijdens mijn studie muziekwetenschap in Amsterdam kwam zijn werk nauwelijks aan bod – ga ik te rade bij een aantal experts. Op de twaalf mails die ik rondstuur, krijg ik zeven reacties. Vijf van de zeven respondenten gaan op mijn vraag in.
Bij geen van de vijf kan de openingszin goed doen. Henk Guittart (1953) - dirigent, altviolist, medeoprichter en voormalig lid van zowel het Schönberg Ensemble als het Schönberg Kwartet - noemt het ‘typisch zo’n opgeklopte reclameboodschap’ maar refereert onverhoeds aan Elvis Costello’s ‘500 must-have-albums’, waar tussen tophits van Joni Mitchell, Burt Bacharach en Thelonious Monk het strijkkwartet Fragmente-Stille an Diotima van Nono prijkt.
Componist Konrad Boehmer - foto rechts - (1941) nuanceert de stelling van het festival. ‘Misschien is Nono’s muziek in staat om bepaalde trekken in je psychisch systeem te accentueren, maar dat verandert nog lang niet het hele leven. Er zijn heel wat onverbeterlijke misdadigers (ook in de politiek!) die graag naar de allermooiste muziek luisteren...’
Muziekfilosoof Marcel Cobussen (1962) veralgemeniseert het door te stellen dat vrijwel iedereen wel een aantal songs of composities heeft die van tamelijk belang zijn (geweest) en die altijd zullen worden meedragen.
Op de vraag naar het belang van Nono voor de hedendaagse muziek komen specifiekere antwoorden. Meestal positief, met de kanttekening dat de mening in kwestie niet breed wordt gedragen. Zo meent Cobussen, die een grondige hekel aan canons heeft, dat ‘Nono (nog) niet op dezelfde hoogte staat als Schönberg, Stravinsky of Bartók’ – en voegt vervolgens Zappa, Zorn, Lennon & McCartney, Neil Young, Miles, Trane en Bird aan deze drie toe. Volgens hem doet het Holland Festival ‘hier een poging Nono in dit soort illustere rijtjes op te nemen.’
Muziekcriticus Roland de Beer (1950) schrijft: ‘Luigi Nono was een grootmeester met talent voor falen. Als schepper van imaginaire werelden had hij meer verbeeldingskracht dan wie ook. Zijn Lontananza nostalgica utopica futura voor viool en elektronica biedt meer betovering dan het oeuvre van Cage, Stockhausen, Berio en Boulez bij elkaar, en dan hebben we het toch over iets. Maar Nono kon ook de mist ingaan wanneer een project hem halverwege het wordingsproces niet meer beviel, of wanneer hij onzeker was over de manier waarop een ideaal in klinkende werkelijkheid moest worden omgezet. Nono tastte grenzen af van het realiseerbare. Ik zie hem als een zoeker naar onbereikbare schoonheid. Soms kwam hij in de buurt. Als zoiets een beetje wil lukken, dan ben je van grote betekenis voor de muziek (dus ook de ‘hedendaagse muziek’).’
Ook voor Boehmer is Nono bijzonder: ‘Van de geavanceerde componisten uit de periode na WOII zijn er maar twee die een brug hebben weten te slaan tussen hun eigen muzikale zeggingskracht en de woelige wereld daarbuiten: Luigi Nono en Yannis Xenakis. In het bijzonder is Nono erin geslaagd om die buitenwereld ook binnen zijn eigen composities een eigen stem te verlenen.’
Een kritisch geluid komt van muziekcriticus Frits van der Waa (1954). In zijn mail kreeg ik enkele links naar recensies uit de jaren 90 waaruit ik vrijelijk mocht citeren. Over Nono’s magnum opus Prometeo, dat op het Holland Festival in 1992 werd uitgevoerd in de Beurs van Berlage, schreef hij: ‘[...] desondanks: een kaartenhuis. Blaas er eens tegen en er blijft weinig meer over dan een langdurig verblijf in een lauwwarm ligbad vol geluid, waar iemand van tijd tot tijd een stuk roodgloeiend ijzer in gooit. Want helemaal zonder hoogtepunten is het stuk niet, maar om die te bereiken is een hersenspoelende tocht nodig, heen-en-terug bovendien, door een zee van slow motion-muziek met een nu eens eindeloos uitgerekte, dan weer fragmentarische golfslag. De microtonen, de wonderbaarlijke klankvermenigvuldigingen en vooral de dynamische schakeringen, veelal in het gebied van de fluistersterktes, zijn verre van triviaal toegepast. Toch leidt de sensualiteit van de klank, nog verhoogd door de toevoeging van kwint-enzymen en elektronische wasverzachter, er toe dat het overgrote deel van Prometeo griezelig veel weg heeft van een new age-muziektherapie; mooi maar saai.’
Raviv Ganchrow (1972), werkzaam aan het Instituut voor sonologie aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag en ontwerper van geluidsinstallaties, is vooral geïnteresseerd in de laatste werken van Nono, waarin de relatie tussen geluid, ruimte en luisteren centraal staat. Dit terrein moet volgens Ganchrow verder geëxploreerd worden. Zijn eigen onderzoek is zeker beïnvloed door wat hij noemt Nono’s ‘materiality of sound’, in het bijzonder door de wijze waarop ‘het geluid verschijnt, verdwijnt en nooit opnieuw verdwijnt.’
Cobussen, auteur van een essay over Fragmente - Stille, an Diotima, heeft zich door Nono laten inspireren. ‘Het was op basis van zijn muziek dat ik op de idee kwam dat de stilte niet altijd in dienst hoeft te staan van geluid/muziek maar dat die relatie ook omgedraaid kan worden. Daarnaast versterkte het stuk mijn idee dat stilte niet amorf is, maar dat er heel veel verschillende stiltes zijn en dat stilte en geluid/muziek ook tegelijkertijd kunnen optreden.’
Jochem Valkenburg - foto links - (1979), programmeur van het Holland Festival, meent dat het compositorisch gebruik van de ruimte een van Nono’s belangrijkste vernieuwingen is. Op de vraag of de werken van Nono wel geschikt zijn voor hedendaagse oren, verwijst hij naar de subtitel van Prometeo: ‘tragedia dell’ascolto’. Letterlijk vertaald: tragedie van het luisteren, ‘oftewel een tragedie die zich alleen in het auditieve domein afspeelt’. Een andere interpretatie kan zijn dat het auditieve in onze tijd wordt gedomineerd door het visuele. ‘Mensen zijn niet meer gewoon om zich puur op het auditieve te concentreren. Nono wilde dat je niet ogen maar oren op steeltjes hebt. Hij probeert je op allerlei manieren te verlokken tot aandachtig luisteren: je niet laten meevoeren maar inzoomen en een microscopische luisterhouding aannemen.’
Guittart vreest dat het na drie dagen Nono voorlopig gedaan is met aandacht voor de componist en zijn tijdgenoten. Valkenburg beaamt dat ‘een project op deze schaal praktisch onmogelijk is buiten de context van een festival’ en refereert aan de enorme stellage die voor Prometeo gebouwd moet worden in de Gashouder. ‘Als wij het echter niet doen, dan hoor je dit nergens. Dit is een hoofdstuk in de muziekgeschiedenis dat blijvende aandacht verdient!’