
In zijn opera’s schotelt Rob Zuidam ons vaak eigenzinnige vrouwen voor. In Freeze kiest Patricia Hearst de kant van haar ontvoerders, in Rage d’Amours zeult Johanna de Waanzinnige met het ontzielde lichaam van haar echtgenoot, in Adam in Ballingschap initieert Eva de beschaving en Suster Bertken bezingt de spirituele visioenen van kluizenares Bertha Jacobszdochter. Pierre Audi ensceneert deze in het Holland Festival als double-bill met Zuidams nieuwste opera Troparion, over een vrouw die met haar tranen een dode tak doet bloeien. Voor het eerst laat Zuidam de vrouwelijke hoofdrol niet zingen door een sopraan, maar door een alt, Helena Rasker.
Waar komt je fascinatie voor bijzondere vrouwen en (zeer) hoge stemmen vandaan?
De klank van een sopraanstem heeft een sterke concentratie en helderheid, die als vanzelf de aandacht op zich vestigt. Bovendien ligt hij als het ware bovenop de muziek, voor een alt of tenor moet je het gangpad vrijmaken. Als componist vind ik het daarom makkelijker voor sopraan te schrijven. Het zou natuurlijk logischer zijn om voor een mannen– of middenstem te kiezen, omdat die dichter bij mijn eigen timbre ligt en ik hem zelf zou kunnen zingen. Maar ik vind een vrouwenstem gewoon een prettig vehikel om me in uit te drukken.
Ik zing trouwens toch alles door wat ik schrijf. Niet dat ik een groot zanger ben en het klinkt natuurlijk een octaaf lager, maar ik wil gewoon uitproberen of iets zingbaar is. Ik krijg dan ook nooit klachten van zangers, hoewel er soms de vreemdste intervalsprongen voorbij komen. Het is voor mij heel belangrijk dat vocale lijnen natuurlijk en vanzelfsprekend klinken, want alleen als een uitvoerder ze met overtuiging uit zijn of haar strot krijgt, kunnen ze een theatrale werking krijgen.
'Tal es mi amado' uit Rage d'Amours (2005)
Waarom koos je voor Troparion een alt?
Dat heeft met het onderwerp te maken. Toen ik las over het geween en geweeklaag op een dode tak, riep dat bij mij automatisch de klank op van een alt of mezzo. Bovendien wilde ik al langer een stuk schrijven voor Helena Rasker, met wie ik vaker samenwerkte, onder ander in mijn opera Adam in Ballingschap. Ik bewonder haar enorme vocale en theatrale mogelijkheden, maar ben niet het type om iets te schrijven dat jaren in een bureaula blijft liggen. Als componist, en zeker wat betreft opera, moet je opportunistisch kunnen zijn: ik heb altijd een voorraad panklare ideeën, die op de voorgrond treden zodra zich een mogelijkheid voordoet. Die kwam toen ik een opdracht kreeg van Liza Ferschtman voor het Delft Chamber Music Festival, waarin Helena een centrale rol speelt. Een klein ensemble, met Liza Ferschtman op viool, wat wil een mens nog meer?
Daarbij komt dat ik mij de laatste jaren meer ben gaan concentreren op kleinere bezettingen. In principe ben ik wel voorstander van een goeie wall of sound, maar ik ben de directheid en intensiteit van kamermuziek meer gaan waarderen. Als er weinig mensen op het podium zitten, wordt de theatraliteit sterker en word je er als toehoorder meer bij betrokken. In Troparion zijn er naast de stem maar acht instrumenten - viool, altviool, cello, fluit, hobo, klarinet, piano en slagwerk.
Hoe kwam je op het onderwerp van Troparion?
Ik ben altijd op zoek naar ideeën en val van het ene in het andere. Toen ik werkte aan Suster Bertken vroeg ik me af hoe iemand ertoe komt zich te laten inmetselen in een hokje tegen de muur van een kerk. Niet in de laatste plaats omdat ikzelf die behoefte ten enenmale ontbeer. Om een beeld te krijgen van de gedachtewereld waaruit Suster Bertken voortkwam, ging ik alles lezen over de middeleeuwse stroming van de Moderne Devotie waartoe zij behoorde, net als bijvoorbeeld Geert Grote en Zerbold van Zutphen.
Ik lees graag heiligenlevens, waarbij de mirakels en ontberingen mij niet buitenissig genoeg kunnen zijn. Dit brengt een onverklaarbaar gevoel van gelukzaligheid in mij teweeg, een schaars goed. Het was dan ook bijna onvermijdelijk dat ik vanuit de katholieke Legenda aurea zou belanden bij de Byzantijnse en Koptische heiligen. Die trokken rond 400 na Christus de woestijn in om zich tot het hogere te richten. De uitbundigheid van hun wonderen overtreft ruimschoots die uit de katholieke legendes. Zo stuitte ik op het beeld van een vrouw die met haar tranen een dode tak weer tot bloesem brengt. Ook in andere verhalen las ik hoe door tranen en wijwater hele streken werden voorzien van copieus en exotisch fruit. – Een beeld met zoveel theatrale kracht, dat ik besloot er iets mee te doen.
'Mi quam een schoon geluit' uit Suster Bertken (2010), sopraan Katrien Baerts
Wat zijn de raakvlakken en verschillen met Suster Bertken?
Beide vrouwen hebben een hang naar ascese en zeggen het aardse leven vaarwel. Maar de verschillen zijn voor mij belangrijker. Suster Bertken is een ode aan de verbeelding, het draait om haar visioen van de geboorte van Jezus. Daarbij was ik gefascineerd door de discrepantie tussen de grootsheid van haar visioenen en de benauwde ruimte waarin zij die opschreef. In Troparion gelooft de vrouw rotsvast dat haar tranen de tak tot bloei zullen brengen. Het gaat over hoop en weemoed, over het gevangen zitten in het heden en het onvermogen een brug te slaan tussen verleden en toekomst.
Je gebruikte Oudgriekse teksten, verwijs je muzikaal naar Grieks-orthodoxe muziek?
Nee, er zijn eerder verwijzingen naar de kaalheid en leegte van de woestijn. Voor mijn doen heb ik een spaarzaam stuk geschreven, gebaseerd op geween en geprevel van gebeden. Het werkt wel toe naar een hoogtepunt, als de tak gaat bloeien en alle vogels van het paradijs komen eten van het overvloedige fruit. Maar Troparion heeft uiteindelijk een cyclische vorm: het sobere wenen keert terug, alsof het een luchtspiegeling betrof. Het gaat er niet om of het ‘waar’ is, maar om de schoonheid van het verhaal.
Troparion en Suster Bertken, 18 & 19 juni, Holland Festival, Muziekgebouw aan 't IJ, 20:30 uur
19.45 uur, inleiding door Thea Derks