
‘Dus jij wilt naar het conservatorium? Je verliest dan wel een mooie hobby en krijgt een hard vak!’ Mijn vroegere studie- en speelgenoot, wijlen contrabassist Kees van der Heide, citeerde graag zijn vader wanneer we weer eens zaten te twijfelen aan onze motivatie als conservatoriumstudent. Al wekte die uitspraak veel hilariteit, toch knaagde het ergens, diep van binnen. Want we wisten best dat de vader van Kees groot gelijk had.
Hobbyisme – als dat woord ergens op van toepassing was, dan wel op ons gezellige kleine conservatorium waar wij zo’n vijfentwintig jaar geleden studeerden. Het uitte zich bijvoorbeeld in de flexibele toelatingseisen die er werden gehanteerd. Studenten waren erg welkom op onze school. Té welkom. Dat had alles te maken met het vermaledijde minimum studentenaantal waaraan conservatoria moesten voldoen om te kunnen voortbestaan. Zo kwam het dat sommige verwachtingsvolle, door geen enkele zelfkritiek gehinderde studenten hun kostbare studiejaren spendeerden aan een opleiding waar ze eigenlijk aan de poort hadden moeten worden geweigerd.
Waarom sta ik zo lang bij dit Inholland-achtige verleden stil? Omdat de situatie voor huidige conservatoriumverlaters nijpender dan ooit is. Muziekscholen en orkesten vallen om, kamermusici worden geconfronteerd met een keiharde concurrentie waardoor er amper iets aan hun strijkstok blijft hangen. Waar je vroeger na een HBO-opleiding nog gefinancierd en wel kon doorstromen naar de universiteit – een weg die ik zelf met plezier heb bewandeld – moet je het nu helemaal hebben van slechts vier kostbare studiejaren. Alle reden dus om aan de poorten van conservatoria streng te selecteren. Maar welk instituut, welke docent durft daarvoor zijn eigen hachje in de waagschaal te stellen? En aan welke selectiecriteria moet een kersverse muziekstudent voldoen?
Goede raad kan worden gehaald bij de Franse componiste, dirigente en bovenal muziekpedagoge Nadia Boulanger (1887-1979), al kan ze nu alleen nog als een soort orakel via Youtube worden geraadpleegd. Boulanger, loepzuiver in haar muzikale oordeel en ijzersterk in het verdedigen van haar verheven principes, berijdt in diverse gefilmde interviews haar geliefde stokpaardjes. Zo placht ze bij een eerste kennismaking haar studenten te vragen of zij zich überhaupt een leven zonder muziek konden voorstellen. Luidde het antwoord bevestigend, dan adviseerde Boulanger de betreffende leerling om de muzikale ambities los te laten: ‘Anders is het alsof je met iemand moet trouwen van wie je niet werkelijk houdt. Dat lijkt mij een slecht idee, al weet ik niet hoe het is om getrouwd te zijn...’.
Ja, die Boulanger wist van aanpakken. Zij bracht op haar rijke en zeer gevarieerde leerlingenschare – Georg Antheil, Burt Bacharach, Elliott Carter, Aaron Copland, Philip Glass, Quincy Jones, Michel Legrand, Astor Piazzolla, Harold Shapero, om er een paar te noemen – een diep ontzag voor muziek over. Haar lessen hadden bijna de lading van een spiritistische seance waarin geesten van overleden toonmeesters tot leven konden worden gewekt. Ademloos hingen respectabele componisten en instrumentalisten aan haar lippen, bevend speelden ze er hun harmonie-opgaven, schutterend legden ze haar hun nieuwste composities en contrapuntopgaven voor.
Voor sommigen, zoals Philip Glass, waren haar lessen een soort horrorsessies. Hij herinnerde zich hoe zij hem eens betrapte op een parallelle kwint in een contrapuntoefening. ‘Zo’n fout maakt alleen iemand die volledig naast de werkelijkheid staat,’ constateerde ze. Haar devies: Glass moest beslist eens een psychiater bezoeken. Zelf zag zij het zo: een echt gedreven leerling kon nooit helemaal ontmoedigd raken.
Nadia Boulanger spaarde niemand, ook zichzelf niet. Als componiste had ze alleen maar nutteloze werken nagelaten, vond ze. Nee, dan de muziek van haar zus Lili: daar bleef ze haar leven lang voor pleiten, zoals ze dat ook deed voor Monteverdi, de grote klassieken, haar leermeester Fauré, haar held Stravinsky en de mijlpalen van de twintigste-eeuwse muziek: Pelléas, Les Noces, Blauwbaards burcht, Wozzeck, de Psalmensymfonie. ‘Zoals ik het bestaan van God, emoties en schoonheid accepteer, zo accepteer ik ook het bestaan van meesterwerken.’
Maar middelmatigheid was voor Boulanger volstrekt onacceptabel. Scheef weggezakt in een fauteuil, maar met felle ogen achter haar dikke brillenglazen, sprak zij haar bezorgdheid uit in misschien wel haar laatste interview: ‘Heb ik toch niet te veel mensen aangemoedigd?’
Precies die vraag hadden ze op mijn conservatorium mogen stellen. Maar nee, zachte heelmeesters maakten er stinkende wonden. Zelf ben ik na voltooiing van mijn studie aldaar met een koerswijziging de muziek trouw gebleven; zonder kan ik niet.
Op 18 november vindt in het Bimhuis onder de titel Tribute to Nadia Boulanger een symposium plaats met bijdragen van Boulanger-leerlingen Idil Biret, Emile Naoumoff en Malcolm Singer en de musicologen Cédric Segond-Genovesi en Jeanice Brooks, auteur van het onlangs verschenen The musical world of Nadia Boulanger. Performing past and future between the wars. Ter introductie van het symposium wordt de documentaire Mademoiselle van Bruno Monsaingeon vertoond in aanwezigheid van de maker die na afloop over zijn ontmoetingen met Boulanger zal spreken.