
Hoewel geen veelschrijver, behoorde hij tot de meest gespeelde componisten van zijn generatie. Die populariteit had alles te maken met de intrigerende ambiguïteit van zijn muziek: hoogst individueel, maar niettemin van een universele zeggingskracht. Sferisch, mystiek, kleurrijk en tegelijkertijd een toonbeeld van doorwrochte constructie. Onmiskenbaar modern, maar desondanks toegankelijk. Afgelopen woensdag overleed Henri Dutilleux op 97-jarige leeftijd in zijn woonplaats Parijs.
Hij zal de geschiedenisboeken ingaan als een componist die vooral zijn eigen plan trok. Als iemand die zo zijn bedenkingen had bij de revolutionaire nieuwlichterij van land- en tijdgenoten als Olivier Messiaen en Pierre Boulez. Dutilleux voelde zich naar eigen zeggen meer verwant met de klankwereld van Roussel, Ravel en Debussy. Een traditie die hoorbaar doorschemert in zijn werk, al wist hij die invloeden geheel naar zijn hand te zetten.
Als telg uit een artistieke familie leek hij voorbestemd voor het kunstenaarschap. Een kwestie van genen: overgrootvader Constant Dutilleux was in het midden van de negentiende eeuw een gevierd schilder die figuren als Eugène Delacroix en Jean-Baptiste Corot tot zijn vriendenkring rekende. 'Grand-père' Julien Koszul verdiende de kost als organist-componist en kwam regelmatig bij de Faurés over de vloer. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Na enkele jaren aan het conservatorium van Douai trok de jonge Henri naar het kosmopolitische Parijs, waar hij in 1938 de prestigieuze Prix de Rome in de wacht sleepte. De Tweede Wereldoorlog gooide echter roet in het eten. In plaats van in ‘de eeuwige stad’ Rome bracht Dutilleux de oorlogsjaren door in bezet Parijs, waar hij zichzelf uit onvrede met de conservatieve mentaliteit aan het 'conservatoire' op een rantsoen van moderne noten zette.
Een en ander liet sporen na in zijn opus 1, een pianosonate (1946-48) die hij opdroeg aan zijn latere vrouw, de pianiste Geneviève Joy. Internationale erkenning oogstte hij met zijn Eerste (1951) en Tweede symfonie (1959), werken die vaak worden beschouwd als zijn stilistische geboorte-uur, startschot voor een volwassen oeuvre.
Het zou een klein oeuvre blijven, de geestesvrucht van een perfectionist, van een eeuwige twijfelaar met een obsessieve neiging tot herzien, schrappen, slijpen en vijlen. Een oeuvre ook waarin dikwijls het schijnbaar onverenigbare wordt verenigd: reekstechnieken met grondtonige harmonieën (Métaboles, 1964), epicurische timbremengsels met een bijna architectonische zin voor structuur (Timbres, espace, mouvement, 1978).
Laatstgenoemde titel verraadt nog een ander kenmerk van Dutilleux' muziek: het feit dat zij vaak verwijst naar andere kunstdisciplines. Zo vormen de wervelende klankmassa's van Timbres, espace, mouvement een auditieve evenknie van de kolkende hemel uit Van Goghs La nuit etoilée en duiken in een laat meesterwerk als Correspondances (2003) brieffragmenten van Van Gogh en Rilke op. Het voor Mstislav Rostropovitsj geschreven celloconcert Tout un monde lointain...(1970) ontleent zijn poëtische titel aan de verzen van Baudelaires Les fleurs du mal.
Een meer abstracte maar niet minder wezenlijke inspiratiebron: het werk van Proust, in het bijzonder diens idee van de veranderlijke herinnering. Naar analogie hiermee lijkt ook Dutilleux' muziek zichzelf dikwijls te herinneren. Voortdurend memoreert zij motieven en thema's, die gaandeweg organische metamorfoses ondergaan.
Inmiddels is de oude meester zelf een herinnering geworden. Een herinnering die zal voortleven in zijn muziek.