
’Het componeren begint met ontdekken wat het materiaal wordt. Kleine schetsen die ik probeer uit te werken. In het begin zijn er verschillende scenario's, waar er steeds één van afvalt. Meer en meer kan ik de ingeving van het moment volgen. Het is alsof je in het donker in een auto rijdt en je lichten steeds verder schijnen. Ik zie steeds verder in de toekomst van het stuk naarmate ik dichter bij het midden kom.
Een eerste bladzijde komt nog wel tot stand, maar dan lukt het me niet om daar structuur uit op te bouwen. Tijdens de eerste pagina’s tast ik de precisie van de klank en vooral ook de precisie van timing af. Als de timing eenmaal klopt en ik ben voorbij de tien pagina’s, dan weet ik dat ik een stuk aan het schrijven ben. Dan komt er een enorme versnelling in. De tijd die ik in het begin verlies, haal ik aan het eind weer in.
Ik heb een periode gehad dat ik de hele vorm vooraf uitwerkte. Dat heeft voor mij leerzame resultaten opgeleverd en ik heb daardoor het vermogen kunnen scherpen mij voor te stellen hoe ritme in de tijd werkt. Dat vind ik het allerbelangrijkste. Uiteindelijk kun je het met structuur, de vorm die je kiest, verpesten of je kunt er iets mee teweeg brengen dat alles wat in het stuk gebeurt overstijgt. Dat er iets gebeurt, of juist niet gebeurt. Een anti-climax kan ook een heel interessante ervaring zijn.
De eerste schetsen voor het Celloconcert maakte ik eind 2010 en na mijn opera Waiting for Miss Monroe (2012) heb ik de draad weer opgepakt. Ik had het idee om het Concert uit de opera te destilleren omdat er een sterke link tussen Marilyn en de cello is. Die link was eerst visueel: de rondingen van de cello en die van Marilyn, wat ook door de bekende foto van Man Ray werd ingegeven. Dat lukte vervolgens totaal niet. Geen enkele noot van het Celloconcert komt overeen met de opera. Misschien dat er in de toekomst nog een cellosuite uit te destilleren valt. Maar voor het Concert heeft het niets geholpen.
Tijdens het componeren hebben Marien van Staalen, eerste solocellist van het Rotterdams Philharmonisch voor wie ik het Concert heb geschreven, en ik elkaar drie keer ontmoet. Hij was vanaf het begin erg betrokken. Het materiaal dat ik hem toestuurde wilde hij graag laten horen en dat vond ik heel mooi. De laatste keer heeft Marien het Concert helemaal voor me voorgespeeld, zonder begeleiding. Zijn invloed is groot geweest, maar de vraag is natuurlijk: zou het anders geklonken hebben als ik het voor iemand anders zou hebben geschreven? Dat geloof ik toch niet.
Het Concert begint met de cello. Bijna alleen, maar subtiel ingekleurd door allerlei ruisklanken van de percussie. Het zou mooi zijn als de opening als één instrument klinkt. Marien was bezorgd over de balans, maar als je goed kijkt zie je dat er wel drie, vier keer staat dat ze zacht moeten spelen: 'all tremolo in the percussion as soft as possible', 'almost like whispering'; en daar staat 'lontano' en vier keer ‘p’; 'trill with index finger'.
De cello exposeert een openingsgedachte die bestaat uit verschillend materiaal dat onafhankelijk van elkaar in de rest van het Concert ontwikkeld wordt en betekenis krijgt. Eerst is er een akkoord: twee open snaren en twee noten in de eerste positie, C-as-D-bes, pizzicato gespeeld als een neerwaarts arpeggio. Daarna worden de snaren melodisch voorgesteld: stijgend, als contrast met het dalende arpeggio. Deze stijgende lijn mondt uit in flageoletten. In de eerste schetsen zie je deze elementen her en der al staan, maar om het als één gedachte te presenteren… dat duurde wel even. Het tempo is kwartnoot = 44 - want ik ben nu 44 -, het stuk begint in een 4/4 maatsoort en heeft 4 delen. Op een zeker moment zie je die 4 overal: de cello heeft ook 4 snaren…’ Hij lacht.
'Het zijn vier in elkaar overgaande delen met een lange coda. Je zou die coda ook als vijfde deel kunnen horen. Zelf zie ik het toch meer als een nagedachte. Ik gebruik vier tempi: 44 – 66 – 88 –132. Het vierde deel is gebaseerd op het tweede deel. Het snelste tempo bewaar ik voor het slot van het vierde deel. Dat wordt heel flitsend en intens maar ook het grootste gevecht voor de cello. Ik heb dat ook letterlijk uitgewerkt. De cello wordt aan het eind opgesnoept door de celli en altgroep van het orkest.
Het Celloconcert is een verhaal dat van deel tot deel wordt verteld, dat wil zeggen, bij ieder deel begint het verhaal opnieuw, maar vanuit een ander perspectief. Ik beperk me tot duidelijke, herkenbare elementen en daarbinnen probeer ik variatie en contrast te vinden. Alsof je hetzelfde steeds vanuit een ander standpunt beziet. Herhaling is nooit herhaling, hoewel ik, vergeleken met vroegere stukken, steeds verder wil gaan in iets bijna herhalen, maar net niet helemaal. Ik wil in de herhaling toch een ontwikkeling.’
Celloconcert Robin de Raaff: 16 en 17 mei om 20:15 in De Doelen (Rotterdam).
Door Marien van Staalen (cello) en het Rotterdams Philharmonisch, onder leiding van Yannick Nézet-Séguin.